Tussen de tissues floaten mijn issues. Gezellig samen, een warrige wolk van verschillende kleuren draad, compleet onontknoopbaar, onontkoombaar inmiddels ook. Gisteren verloren ergens in een virtuele ruimte, een donker woud van gedachten en cirkelingen waarin ik zou willen ontkomen. De draderigheid tussen wat was en wat is, en het kleverige van mijn flauwe analyses die niet verder komen dan wat getik op een toetsenbord. Letters. Woorden. Zinnen zelfs. Goede god, er ontstond zelfs een alinea!
Maar vanochtend toen ik wakker werd, klauterde de kluwen weer omhoog vanuit de donkerte van het lome dekbed naar mijn wakker brein, om het in een seconde weer te verdoezelen tot sluimerstand. Dat is waar ik nu ben. Een in weefselen gehuld emo-warhoofd dat ook maar wat aankloot, aanschouwt het resultaat en goedemiddag.
DateTime: 2022 jan 8, 00:00 CET
Author: Mulder
Categories: [nl] PoëzieVandaaggedachten
Indexes: [nl] ziel
Zoals het glas halfvol of halfleeg, zo bezag ik Mijn Ziel vanochtend kort na ontwaken. Er is een reden dat ik ‘s nachts wakker lig, en ik probeerde deze te vinden in een selfie. Het enige dat ik zag, was een duister oog achter glas (ik was vergeten mijn bril af te zetten voor de foto) en toen ik inzoomde, zag ik niet veel meer dan dat.
Buiten leek iemand onderuit te gaan met de fiets, maar toen ik ging kijken was er niets. Was dat misschien ook het geval met Mijn Ziel? Het vermoeden dat daar iets zit, maar zodra je kijkt is het weg.
Houdt het zich verscholen, zelfs voor mijzelf? Leidt het een eigen leven, of wordt het bestuurd door een ander? En leest die ander nu mee?
Uiteindelijk viel ik weer in slaap, en droomde twee keer over de afstand tussen mij en anderen, over hoe graag ik dichtbij wil zijn en dat het niet lukt – volgens mijn droom omdat onze levens zo anders zijn.
Toen ik weer veel later wakker werd dan mijn bedoeling was, had ik dit nummer in mijn hoofd, was ik verdrietig en boos op Mijn Ziel, die zich maar niet laat zien als ik haar nodig heb.
Ik ben altijd
Snel verdwaald in wolken
Laag bij de grond
Gesneden
Zonder tong
Verloren toen ik jong
En het verlangen zit nog daar
Waar de zon
Waar ik vandaan kom
Zo ver weg
En toch zo in mij
Er trekken sporen van gestalten langs de wanden brokkelen schijngedaanten achter en langszij. Er is geen tijd zoals hier in huis. Geen huis zoals het mijne. Er dwalen veren neer uit de plafonds, verf flintert door de kieren, vreemde wezens scharrelen tussen de wanden en de pannen en ondertussen vervoeg ik mij in anderhalve samenleving alsof er niets aan de hand is en loop ik langs wateren en velden en stenen en mijn blik verruimt als het ware bij iedere stap en dus loop ik verder en nog verder en dan altijd is er het punt van gene terugkeer dus keer ik terug voordat ik daar ben en loop ik verder terug dan ik ooit kon.
Er staat een reiger op het dakje achter de keuken, en als ik naar hem kijk, kijkt-ie niet naar mij, maar gewoon recht vooruit. Zodra ik mijn rug naar hem keer, kijkt hij wél naar me.
Nu denkt u wéér dat ik waanideëen heb! Maar nee! Ik heb het gecontroleerd met mijn slimmofoon!
En zo ging dat een tijdje door totdat ik mij met een stuk oud brood naar buiten stortte en het naar zijn kanis gooide. Hij vloog op, als een gier met van die gekromde vleugels die klappen uit wil gaan delen maar pikte toch liever het brood op en vloog weg.
Het vogelen is mij vergaan. Met mijn verrekijker trek ik u graag iets dichterbij dan misschien is toegestaan maar ga dan ook niet in mijn uitzicht staan want hoe kan ik dat lonken weerstaan zo zonder armen zonder gezicht!
Neem mij niet te licht.
Dat ik afgelopen zaterdag een stuk getiteld Billenman deelde in de radioshow, deed me weer denken aan een vreemd voorval een aantal zomers geleden. Ik woonde nog in Zuid, en was op een oververhitte zomerdag op weg naar huis. Ergens halverwege de Van Wou moest ik wachten tot het stoplicht op groen zou springen, en staarde wat voor me uit. Opeens stond er een man naast me, ongeveer mijn lengte, hij droeg een groen-blauw trainingspakjack met een donkere, slobberige joggingbroek eronder.
Hij zei tegen me, dat hij zo ontzettend blij werd van dit weer, door al die billen en borsten die je overal zag, en hij vroeg of ik het kon begrijpen, dat hij er bijna gek van werd, al die billen en borsten overal. Hij zei het op een zeer enthousiaste toon, en lachte erbij, en ik vond zijn eerlijkheid wel lief en lachte naar hem, en zei dat ik het wel begreep. Samen keken we naar een jonge vrouw, die met opbollende en openflappende zomerjurk voorbij fietste, haar billenvormen leken opeens van het zadel af te spatten;
natuurlijk begreep ik het! Het is namelijk niet zo, dat al die bollen en birsten mij op magische wijze ontgaan waren. Ik ben ook dol op bollen en birsten, en ook op ormen en ranen, rillen en worsten. Ik houd overal van!
Het poppetje werd groen, en ik keek nog even naar de man naast me, maar hij was opeens weg. Ik keek naar de andere kant achter me, daar was hij ook niet. Hoe kon dit? Ik keek naar de opfladderende zomerjurk even verderop, was hij daar misschien achter aan gerend? Ook niet.
Nergens was hij.
Hoe kon dat?
Zomaar opgelost in de zon, de stad, de geluiden, de borsten, de billen, met huid en haar, in het alles en niets.
Ik vond het woekeren bij thuiskomst in een hoek van de woonkamer, achter een lamp en terwijl ik die aanknipte bewoog er iets binnen mijn gezichtsveld maar ik kon in eerste instantie niet bepalen wat het was. Een zwarte vlek, was het wel echt iets buiten mij of was het iets in mij, iets dat meezweefde ergens in of op mijn oogbol, ik weet niet waar mouches zich precies bevinden, maar op dat moment dacht ik dat dat het zou kunnen zijn.
Maar dat was het niet. Want toen ik me omdraaide en ergens anders naar keek, was het weg. En dus keerde ik me weer om, terug naar de hoek, naar de zwarte plek die nu onbeweeglijk, maar een stuk groter dan daarnet, nog steeds achter die lamp geplakt leek.
Toen bewoog het weer. Een soort siddering trok door het ... ding, het lichaam? En daarna werd het meteen een stuk groter. En nog een keer. En nog eens. Exponentiële groei, weten we inmiddels allemaal, wij die nog over zijn van wat nog niet zo lang geleden een enorme populatie was.
Kort geleden had Stunt me nog gewaarschuwd; er zouden vreemde verschijnselen rondwaren, niemand die echt wist wat het waren, en wat ze deden, maar er verdwenen mensen. Stunt was niet bang, ze droeg haar wapens met verve; ze was in korte tijd scherpschutter geworden, en geen mens die haar nog lastig durfde vallen. Ik was blij dat ze met me optrok, trots ook wel dat ze mij gekozen had als haar beschermelinge, ik voelde me veilig in haar gezelschap.
's Nachts kroop ze altijd dicht tegen me aan, en
Bukken, strekken, overtuigen, en dan naar links van het midden om de weg te zoeken tussen de polder en een zeker paleis, een kerk, een roodverlicht kruis als ik oversteek.
Wie wacht op mij aan de overkant?
Moet ik je doorzagen over wat ik afzeg en wat zeg ik op als ik je afweeg zijn de pannen doorgeslagen dekselen overtrokken met vleesgeworden restafvalligen die de deuren ook nooit openhouden voor de derden?
Moet ik je vertellen wat ik allang weet maar wat je niet horen wil, als je zo eigengereid de banen leidt de woorden verduurt en niet maar dan ook nooit het serviesgoed telt, de dagen verleidt tot afrondende cijfers, het tellen van het bestek, het poleren der glazen?
Zal ik het dan wagen je te vragen je te onthouden van alle dagelijkse normen en waarden , contacten met zwaarden te verdedigen want daarentegen en tegenover dat alles ik je nooit zou vergeten je nooit zou dragen ook want je zwaargewicht je overdradige beladenheid in mijn nabijheid ik zou niet durven.
En de test is dan juist voor nu een moment, een moment om te bezinnen bij te komen van het zingen voor de kerk uit en in zwarte kousenvoetige vluchtigheden te verlaten ik ga je nooit verlaten al ben ik je aflaat voor al het onbekende al het goede al je slechtheid in één handomdraai ben ik daar al en vergeet me niet vergeet me nooit niet achterom kijken niet vooruit ik ben daar en ik ben hier en overal waar je mij vergeten bent en beter en meer en verlaten stilte.
Geen woorden geen daden. De trage dagen druppelen langs m'n wimpers in de lauwe thee, die ik vergeten was omdat ik aan al het andere dat geen thee is dacht. Al het andere dat geen thee is, geen lauwe pis ook, geen alcohol, geen opium, geen dwaasgedachten geen dwangneuroses; al het andere dat dat alles niet is, kwam vandaag voorbij als in één lange droomsequence, zoals in sommige films.
Al het andere dat het niet is. Al het andere dat we weten. Al dat andere.
Geen woorden.
Geen daden.
Geen dagen.